Jan Wolkers |
|
Jan Wolkers groeide op in een sreng gereformeerd gezin. Schilderen, tekenen en boetseren deed hij al in zijn jeugd. In de jaren 30 en tijdens de oorlog tekende en schilderde hij vaak in het park van Kasteel Oud-Poelgeest, vlak bij het huis van zijn ouders in Oegstgeest. In de eerste oorlogsjaren bezocht hij de opleiding voor plateel-, reclame- en decorschilders. Hierna, in de tijd dat hij ondergedoken zat in Leiden om aan de Arbeitseinsatz in Duitsland te ontkomen, ging hij naar de Leidse teken- en schildersacademie Ars Aemula Naturae. Hij maakte er tekeningen met houtskool van Griekse gipsen beelden en schilderde er stillevens. De dood van zijn oudste broer Gerrit op 30 augustus 1944 had een grote impact op Wolkers, een maand later stierf zijn jongste zusje Beatrix. Na de Tweede Wereldoorlog meldde hij zich bij de dagopleiding van de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag. Op de academie was geen plaats meer op de schildersopleiding, zo kwam Wolkers terecht op de beeldhouwafdeling. Hij begon van voor af aan met het kopiëren van gipsafgietsels. Hij had een 'grote zucht naar het volmaakte, de mystieke sensatie van schoonheid.' In 1950 verhuisde hij naar Amsterdam. Met zijn vrouw Maria de Roo en twee kinderen Erik en Eva kwam Wolkers aan de Zomerdijkstraat te wonen. Hij had er een benedenwoning met een groot atelier. Eva stierf er door een ongeval in 1951. Later werd Jeroen in 1953 geboren. Cor Hund en Piet Esser van de Rijksacademie woonden er. Andere bewoners zijn Marius van Beek, Fred Carasso, Jaap Hillenius, Charlotte van Pallandt en Jaap Wagemaker. De Italiaanse beeldhouwer Giacomo Manzù gaf een zomercursus in 1954 aan de Internationale Sommerakademie für Bildende Kunst in Salzburg. Vooral om Manzù zelf te zien werken maakte grote indruk op Wolkers. In 1956 kreeg hij de opdracht voor het Monument voor de Watersnoodramp. Het beeld van een moeder met haar verdronken kind is in Kruiningen geplaatst. Als schrijver debuteerde Wolkers in 1961 met de verhalenbundel Serpentina's petticoat en hij brak door met zijn eerste roman Kort Amerikaans (1962). Daarna volgden o.a. Terug naar Oegstgeest (1965) en Turks Fruit (1969). Over zijn twee verschillende werkzaamheden zei Wolkers dat hij ze zelf als twee nauw verwante bezigheden ervoer. Maar hij zei ook: 'Als je schrijft kun je beter de ondergang, de verrotting weergeven dan met beeldhouwen.' In 1960 gaat Wolkers volledig abstract werken en hij gebruikt hiervoor andere materialen: schroot, afval, lood en steengruis. Het was in de tijd dat hij verlaten was door Annemarie. Wolkers verzamelde afval langs de Amstel en rangschikte het op zijn atelier op houten schotten, goot er teer over en goudlak of bespetterde het met steengruis in kunsthars, daarna zette hij er de snijbrander op. Het werd een massa die leek op verschroeide aarde. De werken verbeeldden de dood (wat een terugkerend thema is in zijn werk). Ook subtiele constructies van pijpjes, staafjes, moertjes, schroefjes, in messing en brons kwamen tot stand - beelden van ongeveer 40 centimeter hoog die speelser en opener zijn. In 1963 ontmoette Wolkers de twintig jaar jongere Karina Gnirrep. Er breekt een periode van grotere rust aan. Midden jaren 60 ontstaan reliëfs in hout, zand, verf en kunsthars met daarin delen van pluimballen, lucifersdoosjes en kleine latjes. Het geheel is strakker en regelmatiger. De titels die hij voor deze werken hanteert geven het gebruikte materiaal en de afmetingen, bijv. Hout en verf, 56 x 48 cm (deze titels gebruikt hij tot halverwege jaren 80). In de jaren 70 combineert hij linnen met lood of lood met koeienstront. Hij gebruikt zwarte kopspijkers als een rij zwarte stippen langs de randen. De werken maken een strakke, bijna mathematische indruk. Later maakt hij weer composities in hout, verf en kunsthars (en soms zand), zoals hij dat midden jaren 60 deed, alleen zijn ze nu strakker uitgevoerd. Het Auschwitz-monument (1977, nu in het Wertheimpark) is misschien wel zijn bekendste werk. Zijn eerste monument in glas, werd vervaardigd door de glasindustrie Van Tetterode. Het bestaat uit zes liggende glasplaten met daaronder gebarsten spiegels. Achter de platen staat een rechtopstaande glazen wand met in glas de tekst 'Nooit meer Auschwitz.' Wolkers zei hierover: 'Voorgoed kan op die plaats de hemel niet meer ongeschonden weerspiegeld worden.' Vanaf 1970 kwamen Wolkers en Karina elk jaar voor een maand op Texel. In 1980 verhuizen ze er definitief naar toe. In 1981 werd de tweeling - Bob en Tom - geboren. In 1985/1986 werkt Wolkers weer met koeienstront, nu brengt hij vier panelen samen waarin vier verschillende mogelijkheden zijn uitgeprobeerd. Later gebruikt hij hierbij ook goudlak. In 1987 breekt een geheel nieuwe fase aan in zijn werk. De beelden bestaan vooral uit transparant glas en roestvrij staal. Voor de schilderijen gebruikt hij olieverf en acryl, zijn werk blijft abstract. De werken zijn meestal samengesteld uit vier doeken. De verf is aangetoetst - bestaat uit stippen of korte streepjes. Het is een spel met licht. De schilderijen hebben allerlei kleuren: paars, blauw, groen en geel. Ze ontstonden door natuurobservaties van duinen, zee en lucht op Texel. Er spreekt een grote harmonie uit deze schilderijen. In 2007 overleed de beeldhouwer, schilder en schrijver. Literatuur |