Marius van Beek |
|
”Ik kwam nog wel eens op de Academie in Den Bosch toen ik daar geen les meer gaf en een van die keren waren zij bezig met model. Dat stond daar in een zuil van licht. Een prachtig blank, plastisch, schitterend model. ”Oh God, dacht ik, ”wat is dat mooi, dit is een zuil van schoonheid“. Marius van Beek begon als klassiek beeldhouwer in materialen klei, steen en brons te werken Aanvankelijk wees hij vernieuwingen in de jaren ‘60 af. Maar in zijn realistische aanklachten tegen onrecht uit de jaren ‘70, als het ‘Doel van Santiago de Chile’ en de ‘Slaapzaalvrouwengevangenis’ gebruikte hij andere materialen, zoals hout, polyester, jute en ijzer. In de jaren tachtig kwam hij terug bij steen; hij bouwde er - geïnspireerd door voorchristelijke culturen - grote abstracte werken mee op. Marius groeide op in Utrecht als oudste zoon van acht kinderen in een rooms katholiek kruideniersgezin. Na de vroege dood van zijn vader nam hij diens baan als handelsreiziger bij de Firma Zwanenberg over. Het gezin verhuisde naar Nijmegen. In de oorlog – in 1942 – was hij er getuige van hoe na spertijd op het Nijmeegse station de Joodse bevolking op transport gezet werd. Deze gebeurtenis liet een onuitwisbare indruk achter. Hij vormde een verzetsgroep met een paar jongens, die hij kende van een literair clubje met als doel te helpen en verzet te plegen. De groep had contact met de Amsterdamse C.S. 6. In 1943 werd de groep opgerold en de meeste leden geëxecuteerd. Marius ontsnapte ternauwernood en vluchtte van het ene onderduikadres naar het andere en vond een schuilplaats bij beeldhouwer Pieter d’Hondt in Utrecht, waar zijn beeldhouwers carrière begon. Tijdens de oorlog trouwde hij met Sacha Gerdes. Ze woonden in een klein atelier aan de Zwanenburgwal. Daar leerde hij beeldhouwer Piet Esser en schilderes Dora Wellensieck kennen. Via Esser raakte hij opnieuw betrokken bij het (gewapend) verzet. Na de bevrijding kwam hij bij de binnenlandse strijdkrachten, maar weigerde NSB-ers te arresteren: “Ik had mijn leven niet gewaagd om dezelfde streken als die van de vijand te gaan uithalen. Marius kon daarna in het café wel eens flink uitschieten over de oorlogsjaren, maar schreef het volledige verhaal pas op zijn 80ste officieel op. Na de oorlog werd hij toegelaten op de Rijksacademie bij Prof. Bronner en later Piet Esser en werkte 's nachts als opmaker bij dagblad ‘De Tijd’. Het jonge gezin met drie kinderen woonde aan het Walenpleintje. In 1950 betrok het het atelier van Zomerdijkstraat 24. Het ‘Jan van Hoof’ monument is hier vervaardigd. Conrad van de Weetering, prof balletdanser bij de naastgelegen balletschool van Sonia Gaskell stond model. Van Hoof is gefusilleerd door de Duitsers, nadat hij de Nijmeegse Waalbrug zou hebben gered door dynamiet onklaar te maken. Het beeld stelt een rennende man voor met een gehavende vlag. Marius worstelde met het beeld in het ietwat primitieve atelier. Er kwamen voortdurend collega's over de vloer, die hun kritiek niet spaarden. Esser zei: ”Er is iets elementair mis aan dat beeld, het staat niet goed op de benen.“ En Wessel Couzijn: “Wat ik er nu zo goed aan vind is zoals die vent wankelend terugkomt van die brug, vluchtend en onzeker, alsof hij ieder moment in elkaar kan lazeren, zoals ook gebeurde in het verzet.” Han Wezelaar vond dat hij na de onthulling in gips de gelegenheid moest aangrijpen om opnieuw te beginnen. (“Dat kan niet”, zei ik. “Alles wat ik in me heb is er al uitgeperst”). Marius van Beek was docent en adjunct-directeur aan de Academie te Den Bosch en aan de School voor de Journalistiek in Utrecht gedurende de jaren ’70 en ‘80. ”De namen van vele grote beeldhouwers beginnen met een M: Bron: |