Federico Carasso werd op 2 juni 1899 geboren als de eerste zoon van de
meubelmaker Giuseppe Carasso in Carignano in de Piemonte (Italië).
Na een baantje als zeer jonge arbeider bij de Fiat-fabrieken in Turijn
(1913) werd hij opgeroepen als soldaat (1916) en diende hij de luchtmacht
en verbleef enkele jaren in Noord-Afrika, waar hij getuige was van wrede
onderdrukking van de plaatselijke bevolking.
Hij was als jongen artistiek
begaafd en tekende ook als fabrieksarbeider al veel. Door de misstanden
die hij dagelijks ervaart sluit hij zich aan bij de communistische partij.
Maar nog in 1922 verlaat hij Italië – waarschijnlijk gedwongen
door Mussolini’s machtsovername en vertrekt naar Frankrijk, waar
hij werk vind bij een meubelbedrijf.
In 1928 werd Carasso vanwege zijn
politiek activisme over de Luxemburgse grens gezet en trok hij naar België.
Hij vond werk als ‘sculpteur’.
In België komt hij in
contact met de politieke en artistieke avant-garde, hij maakt dan ook
kennis met het surrealisme. Hij was lid van de Belgische afdeling van
de Anti-fascistische Associazione Nazionale Combattenti. Carasso werd op
20 januari 1933 officieel België uitgezet. Hij kreeg na enige tijd
in Nederland een verblijfsvergunning omdat hij onmisbaar was als ontwerper
van etalagefiguren. Vanaf zijn komst in Nederland heeft hij zich a politiek
opgesteld, de oorlogsjaren niet meegerekend omdat hij afgroeide van het
communisme in de Stalinistische praktijk.
In de meidagen van 1940 geeft
Fred Carasso zich bij de Amsterdamse Oranje-Nassaukazerne op als oorlogsvrijwilliger,
maar zijn vreemde uitspraak van de Hollandse taal maakt hem verdacht.
Later -tijdens de illegale periode van het verzet- is Carasso in enkele
gevallen betrokken geweest bij de activiteiten van zijn vriend Gerrit
van der Veen.
Na de oorlog werd Carasso beschouwd als één
van de vooraanstaande beeldhouwers van zijn generatie. Vanaf 1947 maakte
hij jaarlijkse reizen naar het Italië. Het contact met de artistieke
ontwikkelingen in Italë is voor Carasso van uitzonderlijke betekenis
geweest. Het vormde de katalysator in het proces van zijn naoorlogse ontwikkeling.
Na 1950 werd de abstracte kunst door de musea bevorderd. In 1952 en volgende
jaren werd Carasso persoonlijk geconfronteerd met de abstracte opmars.
In dat jaar kreeg hij namelijk de opdracht voor het nationaal monument
voor de koopvaardij te Rotterdam .
Zijn ontwerp “de Boeg” werd
van abstracte zijde fel bekritiseerd, vooral omdat het was verkozen boven
twee abstracte ontwerpen.
Carasso was een tegenstander van een structuur
waarin de kunstenaar sterk afhankelijk is van kunstfunctionarissen, temeer
daar deze door de kunstenaar niet te controleren en niet af te zetten
zijn. De overdreven aandacht voor de abstracte kunst zag Carasso als
een uitwas van deze situatie. In zijn ogen was de abstracte kunst één
en niet dé kunstuiting van onze tijd.
”Cést impossible
de définir un art de notre temps sans ridicule, parceque on ne
pourra jamais resteindre lárt de notre temps à une seule
vision” rede bij de opening vasn Sonsbeek ’58, 11 juni 1958.
Carasso nam deel aan vele tentoonstellingen in binnen en buitenland: de
eerste is in 1933 tentoonstelling te Brussel met James Ensor, later volgen
“Moderne holländische Kunst 1885 – 1945 te Bazel, en
Art hollandais moderne depuis Vincent van Gogh te Lausanne, “Nederlandse
beeldhouwers”, Paleis voor Schone kunsten te Brussel, internationale
beeldententoonstelling, park Sonsbeek te Arnhem en vele andere. Ook kreeg
hij talloze opdrachten voor monumenten, te vinden in de volgende plaatsen:
Amsterdam, Eindhoven, Dreumel, Sprang-Capelle, Willemstad, Rotterdam,
Gouda, Utrecht. |