Charlotte van Pallandt |
|
“Eerst goed opletten wat mij frappeert + dat duidelijk aangeven.” “Afhalen, nu niet meer bij doen.” “Moet niet abstract worden, moet altijd
precies blijven doen wat ik zie – alleen nochtans ook denken aan
de sculpturale regels. Heel realistisch blijven – nog jaren lang.
Mij niet op dat gebied laten beïnvloeden.” In 1926 ging Charlotte van Pallandt, na een mislukt
huwelijk, tekenen en schilderen in Parijs op de academie van de kubist
André Lhote. Anders dan op de traditionele academies, vond Lhote
de bouw van het model, ofwel de interne constructie, belangrijker dan
de tekening, ofwel de contour van het model. Hij leerde zijn leerlingen
om binnen een contourschets een soort constructietekening aan te brengen
van punten en verbindingslijnen, die zo de bouw van het model inzichtelijk
maken. Lhote laat verder zijn leerlingen de vertaling van de zichtbare
werkelijkheid naar het platte vlak bestuderen. Hij doet dit aan de hand
van de nieuwe beeldtaal van de kubisten. Het kubisme, dat de zichtbare
werkelijkheid fragmenteert en in vlakken en facetten weergeeft, had Parijs
in zijn greep in de jaren 20 en werd één van de meest invloedrijke
stromingen van de 20ste eeuw. Charlotte van Pallandt blijft een jaar op
de academie van Lhote en leert veel van zijn lessen over compositie. Halverwege de jaren ’30 keert Charlotte
van Pallandt terug naar Parijs, waar ze op de Academie Ranson lessen volgt
van de beeldhouwer Charles Malfray, de opvolger van Maillol. Hier start
zij een minutieuze studie van het menselijk lichaam, die haar leven lang
zou voortduren. Zij zegt achteraf ‘alles’ aan Malfray te danken
te hebben! Ze is onder de indruk van wat zij noemt ‘de theorie van
Malfray’, die samen te vatten is als: ‘breng zoveel mogelijk
volumes en richtingen binnen het beeld op één plan bijeen’.
Zij leerde van hem dat de beeldhouwer een keuze moet maken in het aantal
constructieve vlakken. Voor Van Pallandt lag de grammatica van de beeldhouwer
in deze theorie. Van Pallandt werkte tot 1939 in Parijs, waarna
zij terugkeerde naar Nederland in verband met de dreigende oorlog. Hier
ontmoette ze de Belgische beeldhouwers Toon Dupuis en Albert Termote.
De technische adviezen van Albert Termote hielpen haar de vele monumentale
beeldhouwwerken te creëren. Dupuis was zo onder de indruk van haar
Tors uit 1930 dat hij haar voordroeg als lid van de Kring van Beeldhouwers. Eenmaal in Nederland teruggekeerd was het moeilijk
voor haar in de kunstenaarswereld toegang te krijgen, omdat zij voornamelijk
een Franse niet-Nederlandse opleiding had genoten. In 1943 vestigt ze
zich in een atelierwoning aan de Zomerdijkstraat in Amsterdam. Voor het
eerst leert zij andere Nederlandse kunstenaars kennen. In het ateliercomplex
raakt zij bevriend met ondermeer Fred Carasso, Ro Mogendorff, Piet Esser en Paul Grégoire. Carasso raadt haar Truus Trompert als model aan.
Truus wordt na de oorlog één van de beroemdste beroepsmodellen
en gaat een beslissende rol spelen in het oeuvre van Van Pallandt. Begin
jaren ’50 werkt Van Pallandt zonder onderbreking “als een
bezetene” zoals ze zelf zei, aan de serie beeldjes naar het model
Truus. Ro
Mogendorff ontving in 1957 de eerste Prix de la Critique voor haar tekeningen
en Charlotte Van Pallandt ontving die prijs een jaar later. Bij gelegenheid
van de uitreiking ervan in 1959, was een expositie van werk van de twee
kunstenaressen in de Rijksacademie ingericht. In kritieken werd gewezen
op het merkwaardige fenomeen, dat in de hoogtijdagen van de moderne, abstracte
kunst, vooraanstaande kunstcritici twee figuratief werkende kunstenaressen
bekronen. |