Matthieu Wiegman
Zwolle 1886 –Bergen NH 1971

back

Matthieu Wiegman wordt samen met Leo Gestel en Arnout Colnot gezien als een van de belangrijkste figuren van de Bergense School. Wiegman werd geboren in Zwolle als zoon van een hoofdonderwijzer. Op zijn achtste verhuisde het gezin naar het Noord-Hollandse Spierdijk waar vader Wiegman hoofd van een openbare lagere school werd. Het gezin telde vijf kinderen van wie de drie broers Jan, Piet en Matthieu kunstenaar geworden zijn.

Matthieu Wiegman zou aanvankelijk huisschilder worden, maar op de ambachtsschool werd zijn talent ontdekt. Hij bezocht vervolgens van 1905 tot en met 1909 de Rijksakademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. Op de Rijksakademie maakte hij kennis met de monumentale kunsten, wat voor hem een belangrijk werkterrein zouden worden: voor de Onze Lieve Vrouwen Rozenkranskerk  (1908 -1911) - beter bekend als de Obrechtkerk - in Amsterdam ontwierp hij monumentale muurschilderingen, voor de Valeriuskliniek (1909) ontwierp hij de glas-in-loodramen bij de entree.
Via de Rijksakademie kwam hij ook in contact met de Amsterdamse kunstwereld, waar hij op menige manifestatie en tentoonstelling te zien was en er een sociaal en artistiek netwerk opbouwde.
 
Na de degelijke klassieke opleiding bij de Rijksakademie had Wiegman behoefte om zijn horizon te verruimen en zich los te maken van het academisme. In 1911 ging hij naar Bergen en voegde zich bij de vele andere kunstenaars die vanuit Amsterdam in Bergen waren neergestreken. De meeste van hen kenden elkaar van de Amsterdamse vereniging de Hollandsche Kunstenaarskring. Ze hadden de aantrekkingskracht van het duinenlandschap rondom Bergen ontdekt. Daarnaast voelden ze verwantschap met de moderne Franse schilderkunst en vooral met het werk van Henri Le Fauconnier. Het gematigde kubisme van Le Fauconnier bood de jongere kunstenaars houvast in hun zoektocht om los te komen van het luminisme. Wiegman was radicaal in zijn afwijzing van het luminisme. Hij verbrandde een reeks van veertig luministische doeken om zo een einde te maken aan zijn luministische periode. ‘Het nieuwe greep mij zoo, zo verklaarde hij later, dat ik het oude niet meer zien wilde’ en het nieuwe was toen voor hem het expressionisme.

Een goed voorbeeld van het Bergense kunstenaarsmilieu waarin Wiegman verkeerde was de Nieuwe Kring opgericht als uiting van onvrede met de moderne materialistische maatschappij. Bijzonder was dat de leden niet alleen - zoals Wiegman - beeldend kunstenaar waren, maar de vereniging had ook filosofen, een dichter, een componist en een wiskundige als leden. Binnen de Nieuwe Kring bestond een voorkeur voor religieuze onderwerpen met een bijbelse thematiek. Zo probeerden ze te ontsnappen aan het gevaar, dat het kubisme volgens hen in zich had: het ontaarden in een doel op zich, een zuiver formeel spel zonder diepere inhoud.
De Nieuwe Kring was geen lang leven beschoren. In mei 1917 viel de groep uiteen en ging ook hun tijdschrift Het Journaal van den Nieuwen Kring ter ziele. Wiegman, die houtsneden maakte voor dit blad, behoorde niet of maar kort tot de kern van de Nieuwe Kring en was al eerder (augustus 1916) uit de vereniging gestapt. Wel zou hij als een van de weinige trouw blijven aan de religieuze thematiek die de Nieuwe Kring voorstond.

Evenals zo veel andere kunstenaars trok ook Wiegman regelmatig naar Parijs, waar hij onder de indruk kwam van het coloriet van Paul Gauguin en het werk van Paul Cézanne. Zijn ogen werden in Parijs pas echt geopend. De ‘kubisten van Montparnasse’ maakten diepe indruk op hem.

Belangrijke elementen in het werk van Wiegman zijn het samenspel van licht, kleur en vorm. Het zijn complexen van kleurvlakken, nauw aansluitend bij wat Cézanne voor ogen had. Niet zozeer de kleur en het licht waar de impressionisten mee hebben gewerkt. Bij Wiegman is het licht een bron van emotie en expressie.
De zo kenmerkende donkere en sombere kleurstelling van de Bergense School - in de aardkleuren bruin, grijs, oker, groen en paars - en kubistische, expressieve vormen met zware contouren,
is bij Matthieu Wiegman minder dominant aanwezig. Wiegman was van de Bergense School, de meest optimistische. Zijn werken laten sprekende kleuren en een grote vitaliteit zien, die in de loop der jaren steeds meer gaat overheersen. In de laatste twintig jaar van zijn leven, tot ver na de Tweede Wereldoorlog, ging hij de felste en hardste kleuren gebruiken, die voor de Bergense School in feite ongekend waren.

 

Literatuur
Sandra Jongenelen, 'Bergen over Bergen' Kranenburgh Cahier nummer 12, 2001.
D.A. Klomp, In en om de Bergensche School, Amsterdam, 1943.
Kees Komen, Waar de kunst kermt en bloeit: Bergen 1900-1995, Bergen, 1995.
Renée Smithuis, De Bergense School op reis, Woerden, 2007.
Willem van Toorn, Er moeten nogal wat halve-garen wonen. Schrijvers in en over Bergen, Bergen, 1995.
Wim Vroom, 'De Nieuwe Kring in Bergen (N-H). Filosofen en kunstenaars in Bergen 1916-1919', Kranenburgh Cahier nummer 17, 2006.