Johan Polet
Amsterdam 1894 -1971

back

Johan Polet was zoals veel beeldhouwers afkomstig uit een steenhouwersmilieu. Via zijn vader Dirk Polet, die beeldhouwer en steenhandelaar was, maakte hij al vroeg kennis met het vak en kwam hij veel over de vloer bij kunstenaars, zoals John Rädecker. Hij volgde zijn opleiding aan de Quellinusschool en de Rijksschool voor Kunstnijverheid, beide in Amsterdam.

In 1919 werd Polet docent beeldhouwkunst aan de Haarlemse School voor Kunstnijverheid als opvolger van Hildo Krop , die voor de reorganisatie van de afdeling beeldhouwen was aangetrokken maar er weer snel vertrok, echter niet nadat hij voor een geschikte opvolger had gezorgd. Dat werd Johan Polet, die op dat moment op veel waardering kon rekenen in de kringen van de moderne beeldhouwkunst. Tot 1926 is hij er docent gebleven, toen werd de afdeling wegens bezuinigingen alweer opgeheven.
Polets manier van lesgeven was vooruitstrevend en revolutionair in die zin dat er niet naar gipsmodellen of naar de natuur werd gewerkt, maar volkomen vrij. Deze directe werkwijze hoorde bij de jonge beeldhouwers die zich aangetrokken voelden tot het expressionisme. Spontaniteit en ongekunsteldheid stonden hoog in het vaandel. Ze gingen vaak zonder van te voren schetsen te maken aan het werk.
In 1921, nog tijdens zijn Haarlemse periode, werd Johan Polet door architect C.J. Blaauw aangetrokken voor het beeldhouwwerk aan het Laboratorium voor Plantenfysiologie van de Landbouwhogeschool in Wageningen. Dit resulteerde in maskerachtige figuren aan de buitenzijde van het laboratoriumgebouw. Polet heeft zes eikenhouten beelden in twee groepen van drie geplaatst met de bedoeling het verschil tussen verstand en gevoel te verbeelden. Hij ging hierbij te werk zoals hij dat in Haarlem doceerde: niet naar een vooraf vervaardigd model. Dat was voor Polet naar eigen zeggen 'ideaal, zoo ter plaatse in den muur, zonder voorbeeld of model met 't daarin vastgemetselde ruwe brok bruten steen voor je en dan begin ik maar te kluiven!'

Zoals veel beeldhouwers van zijn generatie was Polet een bewonderaar van exotische kunst, speciaal van de Afrikaanse volkeren, maar ook van de beeldende kunst en cultuur uit het Oosten. Daarnaast was voor hem de moderne Franse beeldhouwkunst met Constantin Brancusi een belangrijke bron van inspiratie. Begin jaren dertig zou de belangstelling en waardering van Polet en de jonge expressionisten weer meer de richting uitgaan van de klassieke cultuur en krijgt hun werk natuurgetrouwe elementen.

Polet had grote invloed zowel binnen als buiten de kunstenaarswereld. Hij was lid van diverse verenigingen en had zitting in allerlei commissies waar het niet ongebruikelijk was dat men elkaar de opdrachten toespeelde. Hij behoorde tot de kring van belangrijke beeldhouwers aan wie in de periode voor de Tweede Wereldoorlog grote opdrachten werden gegund.
Voor het gebouw van de Hoge Raad der Nederlanden aan het Plein in Den Haag werden bij de verbouwing (architect G.C. Bremer 1929-1931) op het hoogste bordes voor de hoofdingang zes bronzen beelden van vaderlandse rechtsgeleerden geplaatst, ontworpen door de belangrijkste beeldhouwers van die tijd: Mari Andriessen , Hildo Krop, Frits van Hall , Oswald Wenckebach , Polet en Albert Termote. Polet maakte een bordesbeeld van Hugo de Groot (1938-1939). Het waren een van de eerste voorbeelden van autonome, architectonische beelden die zich losmaakten van het gebouw. Een ontwikkeling die na de Tweede Wereldoorlog zou doorzetten.

Voor de vormgeving en inrichting van de Nieuw Amsterdam van de Holland-Amerika Lijn (1936-1938) werden kosten noch moeite gespaard. Naast het grote aantal architecten werden er in totaal zeventig kunstenaars ingeschakeld, onder wie ook Polet. Hij heeft vier aluminium consoles in de Grand Hall van dit schip ontworpen met voorstellingen van Mannelijke Kracht en Vrouwelijke Tederheid.

In Rotterdam waren in december 1938 zes vooraanstaande beeldhouwers, Andriessen, Leendert Bolle , Van Hall, Polet, Rädecker en Han Wezelaar, benaderd voor een meervoudige opdracht voor een monument bij de Parksluizen in de Maasstad.

In Amsterdam is Polet vooral bekend door het standbeeld van Domela Nieuwenhuis (1931) op het Nassauplein te Amsterdam. Domela staat hoog op een sokkel met gebalde vuist. In het eerste, afgekeurde ontwerp had Polet in plaats van Nieuwenhuis de gedaante van Prometheus afgebeeld. De mythische figuur die het vuur van de goden stal en het aan de mensen gaf. Polet tekende eveneens voor het beeldhouwwerk van de brug bij het Leidseplein (1925). Als versiering zijn aan de brug twee leeuwen- en twee nijlpaardkoppen aangebracht, vandaar de bijnaam Nijlpaardenbrug.

Een zwarte bladzijde in zijn loopbaan vormden de oorlogsjaren. Johan Polet was een van de eersten die toenadering zocht tot de bezettende macht. Dat sommige beeldhouwers uit principe weigerden te tekenen en anderen uit baatzucht zich aanmeldden ging vanzelfsprekend als een splijtzwam werken in de kunstenaarswereld. Dat was zeker het geval in de atelierwoningen aan de Zomerdijkstraat waar collaboratie en verzet in hetzelfde gebouw waren gehuisvest. Gerrit van der Veen waarschuwde hevig en zonder ophouden tegen het lidmaatschap van de Kultuurkamer. Polet schijnt bij gebrek aan opdrachten na verloop van tijd zelfs serieus te hebben overwogen om naar Duitsland te gaan. In De Vrije Kunstenaar - de beeldhouwer Gerrit van der Veen zat in de redactie - werd een cynische oproep gedaan om aan dat voornemen 'een penningske te offeren.'

 

Literatuur
O. van Tussenbroek, ‘De beeldhouwer Johan Polet’, Maandblad voor Beeldende Kunsten 3(1926)3, pp. 70.
‘Beeldhouwer Polet als arbeider naar Duitsland?,’ De Vrije Kunstenaar, augustus 1943.
Frans van Burkom,Yteke Spoelstra, Monumentale Kunst. Categoriaal onderzoek Wederopbouw 1940-1965, Zeist/Rijswijk, Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten/ Instituut Collectie Nederland, 2007.
J.G. van Gelder, ‘S.S. “ Nieuw Amsterdam” 1938. Inleiding’, Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift
 48 (1938) 95, pp. 301-310.
Ype Koopmans, Muurvast & gebeiteld beeldhouwkunst in de bouw 1840-1940, Rotterdam, 1997.
Rosa Visser-Zaccagnini, G.C. Bremer 1880-1949 Rijksbouwmeester, Rotterdam, 2007.
M. Beerman, F. van Burkom, F. Grijzenhout, Beeldengids Nederland, Rotterdam, 1994.