Jan van Herwijnen
Delft, 1889 – Bergen 1965

back

“Om kunst te zien moet je je losmaken van wat erop staat, daar gaat het helemaal niet om. Die voorstelling heeft de kunstenaar gebruikt omdat hij iets wilde uitdrukken. Een schilderij is net als muziek, je moet het niet bekijken, je moet er naar luisteren.”

Van Herwijnen, geboren in Delft, groeide op in de Amsterdamse Jordaan in een groot, arm gezin. Hij was anders dan de rest van het gezin. Hij had een sterke band met zijn moeder, die lege kruidenierszakken voor hem spaarde om op te tekenen. Op zijn negende ging hij in het Rijksmuseum een tegeltableau kopiëren voor zijn meester die hem een verfdoos had gegeven. Concerten en musea houden hem overeind als hij vanaf zijn elfde jaar de kost moet verdienen. Toen hij 21 was werd hem duidelijk: ”Opeens wist ik dat ik kon ‘zien’. Toen heb ik pas bewustzijn gekregen. Vóór die tijd had ik de wereld ingekeken met de ogen van een kind. Maar toen wist ik wie ik was en wat ik moest doen. Ik begon in het Rijksmuseum, daar wist ik de weg. Iedere dag zat ik daar en het was net of ik altijd al geschilderd had.”

Hij wil geen les, geen academie. Hij vormt zichzelf door het kopiëren van oude meesters. In 1912 gaat hij naar Parijs, zonder een cent. Half verhongerd komt hij terug.
Hij begint mensen te tekenen. Arme modellen van straat en blinden en doven. Met de levensgrote krankzinnigentekeningen uit 1919 vestigt hij zijn naam. Hij werkt zo hard aan deze tekeningen en vereenzelvigt zich zo met zijn modellen, dat hij uitgeput raakt. De intensiteit waarmee hij dit onderwerp heeft aangepakt straalt uit iedere tekening: zware zwarte lijnen en contouren van een figuur op een stoel in een lege ruimte. Van Herwijnen wordt vanaf nu gesteund door veel prominenten, waar onder prof. R.N. Roland Holst.

Hij ging naar Frankrijk met zijn gezin en woont van 1921 tot 1923 in Collioure. De doeken uit Collioure hebben nog de strakke lijnen van de tekeningen waarbinnen de verf is ingevuld met veel blauw en paars. Zijn verfbehandeling is een jaar later in Spanje veel vrijer.
Dan volgt een sombere periode, als zijn vrouw hem verlaat, die duurt tot 1930. Zijn schilderijen reflecteren zijn depressieve toestand en zijn heel donker. Als hij in Florence gaat werken, wordt zijn werk weer lichter. “De verovering van het licht” wordt in alle kranten en bladen met superlatieven gevierd. “Van Herwijnen is in de voorste rijen der hedendaagse schilders getreden.”

In de herfst van 1934 betrekt hij een woning in het nieuwe ateliercomplex aan de Zomerdijkstraat. Van Herwijnen trouwt opnieuw en verhuist in 1945 naar Bergen.
Over zijn werk wordt nog steeds gejuicht “Een schilder der vreugde – grootse ontwikkeling van een sterk talent – verfijnde spiritualiteit – kleurenmuziek – hier te lande door geen ander geëvenaard.”
Van Herwijnen wordt er achterdochtig van. Zijn werk wordt weer zwaarder, dan weer lichter. Een patroon van twijfel dat in zijn hele oeuvre te zien is. In zijn lichtste jaren schildert hij veel bloemen.
Bij twee oude tantes vindt hij een ronde houten afwasbak. Binnenin, geloogd door generaties lang gebruik van zeep, hing een geheimzinnig schijnsel. Bij dit stilleven probeert hij soms uit te leggen: “Ik schilder het licht. Niet het fysieke licht, niet een belichting, die slagschaduwen werpt. Ik schilder het licht in de schaduw.”

Het bijzondere van zijn verfbehandeling en zijn penseelvoering werd herhaaldelijk benadrukt. Zo schrijft een criticus in 1937: “Misschien onze meest begaafde schilder van nu, is doorgaans aangetrokken tot heel simpele onderwerpen, die hij verandert door zijn lichte delicate penseelstreek en de schoonheid van zijn licht en kleur.”
Twintig jaar later constateert een ander: “Er is nergens een dode plek, elke vierkante centimeter is van een levende schildering, alsof het licht teder beeft.”
Van Herwijnens ontwikkeling van zijn vroegste tot zijn laatste werk is te volgen aan zijn verfbehandeling.